Door buitenstaanders werden de Limburgse mijnwerkers ´koelpiete´ genoemd. Onder elkaar waren ze ´koempels`. Keiharde werkers waren het, dappere mannen.

Mij werd gevraagd om binnenkort voor een project een mijnwerker gestalte te geven. Ter voorbereiding kon ik me met hulp van koempel Harry Deloo van het Nederlands Mijnmuseum in Heerlen eens transformeren in een koelpiet. Koempel Jo Quaedvlieg legde het vast op de foto.

Nu we het er dan toch over hebben: in 2015 werd herdacht dat exact een halve eeuw eerder de Nederlandse regering besloot de steenkolenmijnen te gaan sluiten. Ik schreef toen deze column:

Kameraadschap

Knoop eens een gesprek aan met een oud-mijnwerker. Daarmee bedoel ik dan een man die jarenlang tot soms wel duizend meter onder het maaiveld direct aan het kolenfront heeft gezwoegd en niet iemand die bovengronds op kantoor zat. Die werkte weliswaar ook ´op de mijn´, maar dan anders. Praat eens met een èchte oud-mijnwerker over zijn tijd ondergronds en je kunt er donder op zeggen dat binnen een minuut het woord ´kameraadschap´ valt.

Neem dat dan héél serieus en vat het niet op als ‘och, ze konden het goed vinden met elkaar’. Als een koempel spreekt over kameraadschap, dan stokt zijn stem, wellen soms tranen in zijn ogen en zegt hij: “Die kameraadschap, dat heb ik nog het meest gemist na de sluiting van de mijnen!”

De arbeid diep onder het aardoppervlak was zwaar, ongezond en vooral gevaarlijk. Ruim 1450 mijnwerkers zijn in de Limburgse steenkolenmijnen omgekomen. Instortingen, ontploffingen, overstromingen, ongevallen. In de loop der jaren verbeterde de veiligheid enorm, maar waakzaamheid bleef geboden. Koempels werkten – na een degelijke opleiding op de OVS, de Ondergrondse Vakschool – in vaste ploegen. Mannen die vaak jarenlang en intensief met elkaar samen waren. Die gezamenlijk ervoor moesten zorgen dat de productie-afspraken gehaald werden. Die – ieder met eigen taken – blindelings op elkaar konden vertrouwen. Niet alleen in het belang van de vastgestelde kolenquota, maar ook de veiligheid. Een kraakje of wat gesis kon mogelijk de voorbode zijn van een ramp. Bloedheet daar beneden, met ook nog de hete adem van de opzichters – die de productie moeten bewaken – in je nek. Kruipend door enkele decimeters hoge gangen met honderden meters steen- en kolenlagen boven je. Hels machinekabaal. Veel stof. In die omstandigheden kweek je – noodgedwongen – een onverbrekelijke onderlinge band. Zónder elkaar is onmogelijk. Hier voel je hoe je van mekaar afhankelijk bent. Bovengronders kunnen zich dat moeilijk voorstellen. De koempels, maar ook de mènsen daarachter, worden aan elkaar gesmeed voor het leven. Eigenlijk terug naar de oertijd, toen overleven enkel mogelijk was in groepsverband. Een mijnwerker spreekt over kameraadschap omdat hij geen ander woord voorhanden heeft. Ik denk dat de definitie ‘onvoorwaardelijke liefde’ korter in de buurt komt bij hetgeen een ondergronder wil uitdrukken.

De koempels die na de sluiting van de mijnen elders te werk werden gesteld, maakten die ‘kameraadschap’ daar niet meer mee. Misschien omdat de ‘noodzaak’ ontbrak. Een nog jonge koempel die op kantoor een nieuwe carrière startte vertelde mij eens: “Het grootste gevaar dat daar dreigde, was dat een pen op mijn tenen zou vallen.”

Koempels waren stoere mannen, trots op hun werk. Ik hoorde eens: “We hebben daar diep beneden hele kathedralen gebouwd.” Kerels met grote verantwoordelijkheden. Ondergrondse cowboys met het kolenveld als hun steppe. Kreeg je van een mijnwerker een hand, dan was het alsof je een baksteen voelde. Ja, er kwam – mondjesmaat – vervangende werkgelegenheid. En dan zat een koempel aan een tafeltje met een minuscuul schroevendraaiertje de hele dag speelgoedautootjes in elkaar te prutsen. Hij heeft daar gehuild en draaide door. Waar waren zijn kameraden? Hij miste ze. Hij heeft ze nog eens getroffen op een reünie. Toen het mijnwerkerslied ´Glück Auf´ uit de luidsprekers klonk, stonden ze allemaal op en zongen met rechte rug en natte ogen mee. Hoe vaak hebben ze het niet tegen elkaar gezegd: “Glück Auf!” Kom weer veilig boven!

Mooi, dat in het Zuid-Limburgs taalgebruik het woord ‘koempel’ nog steeds wordt benut. In de betekenis van ‘allerbeste vriend’.

Foto Jo Quaedvlieg

Geef een reactie