Stofwisseling nauwgezet in kaart gebracht bij mensen met overgewicht

Afgelopen woensdag 4 maart stond in het teken van Wereld Obesitas Dag. Artsen en onderzoekers vragen dan extra aandacht voor de gevaren van overgewicht. Deskundigen zijn het erover eens dat obesitas een complex probleem is waarvoor geen eenduidige oplossing bestaat. Dat vraagt dus om zorg en begeleiding op maat. Dr. Gijs Goossens, verbonden aan de afdeling Humane Biologie van het Maastricht UMC+, doet onderzoek naar verstoringen in de stofwisseling bij mensen met overgewicht en obesitas. Daarvoor kijkt hij onder meer met moderne technieken naar de individuele gezondheidstoestand om zo tot een meer gepersonaliseerde interventie te komen.

Animatie-weergave van vetcellen (iStock)

Animatie-weergave van vetcellen (iStock)Obesitas is nog altijd een groeiend probleem in de westerse samenleving. Maar liefst de helft van de Nederlanders heeft overgewicht (BMI tussen 25 en 30). In totaal heeft ongeveer 14 procent van de Nederlandse volwassenen obesitas (een BMI > 30)*. In Zuid-Limburg liggen deze cijfers zelfs nog net iets hoger: ongeveer 52 procent van de volwassenen met overgewicht en 16 procent met obesitas. Overgewicht is echter niet simpelweg een probleem van veel ongezonde voeding en weinig bewegen. “Natuurlijk spelen dergelijke leefstijlfactoren een belangrijke rol in de preventie en behandeling van obesitas”, zegt Goossens. “Maar ook andere factoren spelen een rol, zoals slaap, stress, medicatiegebruik, stigmatisering en psychologische factoren.”

Interventies op maat.In de aanpak van obesitas wordt vaak heil gezocht bij een dieet om af te vallen of een andere vorm van een voedingsinterventie, maar die worden vrij globaal toegepast voor iedereen. Terwijl dat lang niet bij iedereen hoeft te werken. Goossens: “Soms heeft een interventie bij de ene persoon wel effect en bij de andere niet. Wij willen weten hoe dat komt en streven juist naar een op maat gemaakte aanpak. In ons onderzoek proberen we daarom beter te begrijpen wat er precies gebeurt in de verschillende organen in ons lichaam. Denk hierbij aan de samenstelling en werking van onze darmbacteriën en de stofwisseling in de lever, het vetweefsel en de skeletspieren. Zodra we weten welke verstoringen aanwezig zijn bij een persoon, kunnen we proberen om interventies op maat toe te passen. Momenteel voeren we een onderzoek uit, de zogeheten PERSON-studie (www.person-studie.nl), waarbij we nagaan of een meer gepersonaliseerde voedingsinterventie leidt tot een sterkere verbetering van de stofwisseling.”

“We proberen uiteindelijk groepen te definiëren waarbij we rekening houden met de specifieke gezondheidstoestand van het individu”


Insulineresistentie

Het beter in kaart brengen van de stofwisseling wordt ook wel metabole fenotypering genoemd. Een voorbeeld: insulineresistentie is een fenomeen dat vaak aanwezig is bij mensen met overgewicht en obesitas. Het hormoon insuline, dat na een maaltijd wordt afgegeven door de alvleesklier, werkt dan minder goed. Dit draagt bij aan een slechtere regulatie van de suikerspiegel, waardoor het risico op het krijgen van type 2 diabetes toeneemt. In de onderzoeksgroep van Goossens werd aangetoond dat de mate van insulineresistentie niet alleen van persoon tot persoon kan verschillen, maar zelfs van orgaan tot orgaan varieert. Zo kan de skeletspier gevoeliger zijn voor insuline dan de lever en het vetweefsel (of andersom). Goossens: “Dit zou mogelijk kunnen verklaren waarom de ene persoon anders reageert op een interventie dan de ander.”

Gezondheidsstatus.Bij twee mensen die allebei overgewicht hebben, kunnen er in het lichaam toch verschillen ontstaan door de jaren heen. De ‘orgaan-specifieke’ insulineresistentie is zo’n voorbeeld, maar het kan bijvoorbeeld ook gelden voor de vetverdeling en vetopslag in de organen. De een zal dan ook meer risico lopen op complicaties (type 2 diabetes, hoge bloeddruk, hart- en vaatziekten etc.) dan de ander. “We proberen uiteindelijk groepen te definiëren waarbij we rekening houden met de specifieke gezondheidstoestand van het individu”, stelt Goossens. “Dat helpt diëtisten en voedingsdeskundigen vervolgens om een gefundeerde voedingsinterventie toe te passen. In de toekomst hopen we een goed beeld te krijgen van de gezondheidsstatus op basis van een druppeltje bloed en vervolgens een gerichte interventie toe te passen.”

Tekst en foto’s UMCM

Geef een reactie